Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/11

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ie B. 32-67. ]

HET PARADIJS VERLOREN .3

Der menschen Moeder door zijn listigheid bedrogen,
Toen hem zijn hoogmoed van den Hemel had beroofd,
Met heel 't oproerig rot van englen, aan wier hoofd
Hij d' aanslag smeedde om zijns gelijken te overtreffen,
Gereed zelfs tegen God de verznen op te heffen,
Indien Hij weêrstand bood! Zoo bracht zijn dolle trots,
Naijvrig op den troon des Allerhoogsten Gods,
Een gruwzame oorlog in den Hemel. IJdel pogen!
De Almachte wierp hem als een bliksem uit den hoogen,
Verbijsterd en verschroeid, vernederd duizendwerf,
Tot in den vuurpoel van het grondeloos verderf,
Om dáar, der vlam ter prooi , in diamanten banden,
Te leeren wat het zegt d' Almachtige aan te randen!
Daar lag hij, negenmaal den tijd die dag en nacht
Voor de aard bestemt, met heel zijn gruwelijke Macht,
Geschandvlekt, krimpende in de zwavelkolk, verslagen,
Hoewel onsterflijk ! maar gespaard tot feller plagen :
Want als een hel der hel, droeg hij het schrikbeeld meê
Van 't onherroeplijk Wél en 't onverganklijk Wee.
Hij rolde de oogen rond met vreeselijke blikken,
Vol angst en raadloosheid en duizend-duizend schrikken,
Maar gloeiende ook van trots en onverzoenbren haat.
Hij overziet, zoo ver 't gezicht eens engels gaat,
Een woeste vlakte, een hol, aan alle zijden blakend
Gelijk een ovenmuil, en vuur en vlammen brakend,
Maar vlammen zonder licht, wier zichtbre duisternis
Tooneelen weemlen doet, waar alles gruwzaam is,
Verblijven van ellend, oneindige spelonken
Van jammer, in een nacht van schaduwen verzonken,
Waar nooit de vrede woont en nooit de hope daagt,
(Die daagt voor al wat leeft !) maar eeuwge foltring knaagt,
En de eeuwge vuurzee woedt, door onverteerbre zwavel
Gevoed en nooit verzâad. Hier, in des Afgronds navel,
In d' allerversten nacht, had Gods gerechtigheid
Een sombren kerker voor 't oproerig rot bereid :
Hier was hun deel gezet, zoo verre van God-zelven