Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/13

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ie B. 103-136.]

HET PARADIJS VERLOREN . 5

„Ziedaar wat blijft! Dien roem kan ons geen macht ontrukken.
„Geen gramschap, hoe verwoed! Geknield in 't stof te bukken,
„Te smeeken om gena, Zijn grootheid te vergoôn,
„Die door den schrik mijns arms getrild heeft op heur troon,
„Dat ware een eerloosheid, een schande, ver beneden
„Al d' onuitwischbren smaad, door onzen val geleden.
„ Neen! heeft het Noodlot ons met godenkracht omgord,
„Is de onverderflijkheid ons wezen ingestort,
„Leerde ons de groote krijg beleid aan moed te paren,
„Dan — nieuwe hoop geschept bij 't deinzen der gevaren!
„Dan — met geweld of list ten oorlog opgestaan,
„En onverzoenbren krijg dien Vijand aangedaan,
„ Die in zijn zege juicht en zonder mededingren
„De teugels van 't Heelal wil klemmen in de vingren!”

Zoo sprak de Afvallige, nog roemende in zijn smart,
Maar met den weêrhaak van de raadloosheid in 't hart.
En de andre geeft terstond zijn muitende gedachten
Dus lucht:
„O Vorst! O Hoofd van veel getroonde Machten!
„Gij, die de serafiem op 't vlammen van uw blik
„In slagorde aanvoerde, en bij 't grijnzen van den schrik
„Steeds onverschrikbaar bleeft, als gij den Hemelkoning
„Bijna deedt siddren in zijn waggelende woning,
„Een scepter toetsend, die nochtans de proef doorstond,
„'t Zij bij geluk, of met het noodlot in verbond!
„'k Zie (en betreur het) in wat schand wij zijn gedompeld :
„Ons heeft te kwader uur een neêrlaag overrompeld,
„Die ons den Hemel kost, en heel dat machtig heir
„Zoo diep verneêrde, als goôn en kroost van Hooger sfeer
„Ooit vallen kúnnen! Want ons hárt blijft onbedwongen,
„En ons zijn krachten die in eeuwigheid verjongen,
„Schoon onze heerlijkheid gedoofd is, en ons heil
„Voor immer wegzonk in ellenden zonder peil.
„Maar hoe! zoo Hij, die ons de zege wist te ontrooven,
„(Wiens kracht de nooddwang mij almachtig doet gelooven,