Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ΙΟ

HET PARADIJS VERLOREN .

[Ie B. 276-308.

Van 't vuurgewelf en goot een knetterenden regen
Van vlammen op hem uit. Toch kneedde hij den grond,
Tot hij op 't vaste strand der zwavelgolven stond.
Dáar riep hij onverwijld zijn tallooze englenscharen,
Bedwelmd op-éen-getast gelijk de najaarsblâren,
Waarmee 't Hetruriesch woud uit zijn gezweepte kruin
De beken striemt, of als de helm, van 't zandig duin
Gescheurd en vlottende op de dwarrelende waatren,
Wanneer de Orion bij 't verdelgend onweêrklaatren
De kusten geeselt van de Roode Zee, wier vloed
Busiris inzwolg met zijn trotschen ruitrenstoet,
Toen ze in trouwloozen haat Gods bondsvolk overvielen,
Dat straks hun lijken en gebroken wagenwielen
Zag spoelen tegen 't strand! Zóo lag dat englenheir
Verstrooid, verworpen, op de zwavelgolven neêr,
Door 't dreunen van hun val versuft en zwijmeldronken.

Hen riep hij met een stem, die de eindlooze spelonken
Der Hel rinkinken deed : „Gij Vorsten, Mogendheên,
„Gij Bloem des Hemels eens, waar thands uw stoel verdween !
„Hoe ! kan zoo fel een schrik onsterflijke englenchooren
„Bedwelmen? Hebt ge u hier een plaats der rust verkoren
„Na de oorlogsmoeite? en is de slaapkoets, u gespreid,
„Zoo zacht als die u wiegde in 's Hemels heerlijkheid?
„Of voelt gij, dus gekromd, uw laatste veerkracht kwijnen,
„En bidt ge uw Dwingland aan, die nu zijn serafijnen
„En cherubijnen met verbroken krijgstropee
„En halfversplinterd zwaard ziet tuimlen op de zee?
„Wie weet, straks vliegt misschien zijn krijgsmacht naar beneden
„Als zij heur voordeel ziet, om ons op 't hart te treden,
„Of vast te klinken in dit raadloos jammerdal
„Met bliksempijlen!... Rijst, of eeuwig is uw val !”

Zij luisterden, beschaamd, de wiek half uitgeslagen,
Als oorlogsknechten, wie de wacht was opgedragen,