Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/19

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ie B. 309-344.]

HET PARADIJS VERLOREN. 11

In slaap gevonden door hun Overste, en vol schrik
Opspringend van den grond met duizeligen blik.
Schoon zij heel d' omvang van hun vreeslijk lot begrepen,
Schoon hen de vlammen met verscheurende angels nepen,
Geen die op 's Veldheers kreet geen juichend andwoord gaf.
Gelijk de sprinkhaanwolk, door Mozes' wonderstaf
Verwekt, op d' oostenwind vernielend aangevlogen,
In Phâro's Nijlgebied de klare hemelboogen
Geheel verduisterde als een zwarte middernacht:
Zóo zwermde, ontelbaar ook, de ontzachlijke englenmacht
Op breede vleuglen door de Helverwulfsels henen,
Omhoog, omlaag, alom, door 't vlammend vuur beschenen,
Tot Satan's oorlogsspeer, rondzwaaiende in de lucht,
De richting aanwees voor hun ordelooze vlucht.
Nu streken ze ijlings op de vaste lavazoomen
Terneder, om geheel de vlakte te overstroomen,
Een bonte menigte, zoo onafzienbaar groot,
Als nooit het Noorden schudde' uit zijn bevrozen schoot,
Wanneer de volken, Rijn of Donau doorgezwommen,
't Zuid met een zondvloed van barbaarsche legerdrommen
Bedekten, voortgezweept tot aan Gibraltar's straat,
En Lybiën ! De plek, waar de Opperveldheer staat,
Is 't middelpunt, waar Hoofd en Leidsman henenstormen.
Gestalten rezen daar, doorluchte godenvormen,
Verheven boven al wat menschlijk is : een rij
Van Vorsten, eens getroond in koningsheerschappij,
Naar al wat heerlijk en begeerlijk is geheeten,
Maar na hun afval op de hemelrol vergeten,
Daar God geen enklen naam in 't Boek des Levens liet!
Nog droegen ze in dien tijd de nieuwe namen niet,
Die Eva's kroost hun gaf, sints de Eeuwge Wijsheid duldde,
Dat heel hun dwarrlend heir den schoot der aard vervulde,
Den menschen tot een proef, die, door bedrog verleid,
Hun God verzaakten en de onzichtbre heerlijkheid
Des hoogen Scheppers tot een dierenbeeld verneêrden,
Dat zij met wulpsche pracht en ijdlen goudglans eerden,