Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/20

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

12

HET PARADIJS VERLOREN.[Ie B. 345-379.

De duivlen dienende als hun godheên! — Sints dien tijd
Zijn duizend namen door de Heidnen hun gewijd.

Noem mij die namen, Muze! en zeg het mij : wie steeg er
Het eerst', en wie het laatst', van 't vlammend zwavelleger,
Toen, op des Meesters stem, elk naar zijn rang en stand
Hoogmoedig toetrad naar het dorgeblakerd strand,
Op luttel afstands van de bontgemengde scharen ?
Zietdaar die Hoofden, die, ten Afgrond uitgevaren,
Omzwervende naar roof, in gruwelijken trots
Hun zetels bouwden naast den hoogen zetel Gods,
Hunne outers naast de zijne, als goden aangebeden!
Zij waagden 't schaamtloos voor d' Almachtige op te treden,
Die van den Sion heeft gedonderd, tusschen 't heir
Der cherubim getroond ; ja, sleepten menigkeer
Hun gruwelkisten naar zijn heilge Tempelwanden,
Zijn plechtigheden door verfoeilijke offeranden
Ontwijdend, en zijn licht besmettend met hun nacht!
Eerst nadert Moloch in afgrijsbre koningspracht,
Wiens altaar menschenbloed en tranenvocht besmetten,
Schoon de ouders, bij den klank van pauken en trompetten,
Niet hoorden met wat kreet hun eigen hartekroost
Ten wreeden afgod ging, door d' ovengloed geroost.
Hij werd door d' Ammoniet vereerd in Rabba's vlakte,
In Argob, Bazan, tot waar de Arnon nederzakte
Naar 't Zuiden. Onvoldaan met zooveel gruwzaamheid,
Heeft hij het wijze hart van Salomo verleid
Hem op den Heuveltop der Ergernis een tempel
Te bouwen, in 't gezicht van Gods onteerden drempel,
Het bloeiend Hinnoms-dal, als Tophet sints befaamd,
Te ontwijden tot zijn woud, het beeld der Hel genaamd!
De onkuische Chamos volgt, door Moab aangebeden
Van Aroär tot aan den Nebo, en beneden
In 't uiteinde Abarim's, in 't hart der woestenij,
In Horonaïm , 't Rijk van Sihon's heerschappij,
En verder op tot in de bloemenrijke dalen