Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/23

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ie B. 452-487 .]

HET PARADIJS VERLOREN . 15

't Lichtzinnig Isrêl, liet zich door dien smet verneêren,
Toen 't van 't geleende goud een kalf goot aan den voet
Des Horebs, en weldra met d' eigen wrevelmoed
Een Vorst — getuigen Dan en Bethel! —die ellende
Verdubbelde, en zóozeer den Hoogen God miskende,
Dat hij Hem afbeeldde als een grazend rund: — dien Heer,
Die, in een enklen nacht Egypten heinde en veer'
Doorkruisend, met éen slag al de eerstlingen vernielde,
Heel 't loeiend godendom, waar Mitzraïm voor knielde!
't Laatst volgde Belial. Een zinnelijker geest,
Een, wien het kwaad òm 't kwaad meer dierbaar is geweest,
Viel uit den Hemel niet. Geen tempels of altaren
Verrezen hem ; en toch, welke andre goôn ervaren
In tempels, bij 't outaar, een hulde en lof als hij,
Wanneer de priesters zelf, o snoode huichlarij!
Godloochnaars zijn, gelijk de zonen Eli's, boozen,
Die 't Huis van Jakobs God tot schouwtooneel verkozen
Van wellust en geweld ! Hoe wordt Hij aangebeên
Aan vorstenhoven, in paleizen, groote steên,
Die schatten spillen, waar baldadig feestrinkinken
En spot en moordgeschrei hoog in de lucht weêrklinken,
Ver boven de opperspits der torens ! Als de nacht
De stad verduistert, zwiert een Belials-geslacht,
Van overmoed en wijn verwilderd en verwaten,
Daar als 't gedierte rond : getuigen Sodom's straten,
De nacht te Gibea, toen uit het gastvrij huis
Een vrouw verstooten werd in de armen van 't gespuis,
Om door dien gruwel een nog grooter te voorkomen! —
Dit waren de eerste in rang van die hier samenstroomen:
Wie noemt al de andren op, hoe wijd dan ook vermaard?
Hen die Iöniën tot Goden heeft verklaard,
Wie Javan's nakroost diende, ofschoon het d' ouder Goden,
Twee, Aard en Hemel, lang zijn hulde had geboden
Als roemrijke ouderen van al die later goôn;
Voorts, Titan, wijd berucht, des Hemels eerste zoon,
Der reuzen vader, wien eens broeders hand onttroonde ;