Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/25

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Ie B. 522-558.]

HET PARADIJS VERLOREN .

17

Men zag in 't schemerlicht tienduizenden banieren
Met al de kleurenpracht van 't gloeiend Oosten zwieren,
En heel een dennenwoud van speeren hemelhoog
Verrijzen. Overal ontwaarde 't pinkend oog
Helmetten, dicht bij-éen, en beukelaars, gegoten
Uit staal, in slagorde aan elkanderen gesloten,
In reien, eindloos ver. Zij trokken statig uit,
In phalanxen geschaard, op 't Doriesch maatgeluid
Van fluit en veldschalmei, zooals de Heldenzonen
Weléer deed blaken : geen hartstochtelijke tonen,
Die woede wekken, maar een zoete melody,
Die moed geeft en beleid. Ook maakt zij 't harte vrij
Van vreez' voor dood of vlucht, vol wonderbaar vermogen
Om de angst en aarzling, die ooit bange ziel bewogen,
Met alle zorg en pijn te stillen, in 't gevoel
Zoowel van sterflijke als onsterflijke. Eén in doel,
En éen van wil, gaan als een éenig man die velen
In stilte verder, op het hartverkwikkend kweelen,
Der fluit, dat hen den gang op 't gloeiend gruis verzacht.
De wapenschouw ving aan : dáar stond de Legermacht,
Een eindelooze reeks, vol onverschrokken stoutheid
In slagorde. En gelijk de helden der Aäloudheid
In schrikbre wapenpracht, met schild en oorlogsspeer
In éene richting, zóo verbeidde zij hun Heer
En zijn bevelen. Hij, volleerd in 't oorelogen,
De machtige, liet straks zijn vlammende arendsoogen
Langs hun geleedren gaan. Een enkle blik volstaat.
Hij kent zijn strijders, kent hun orde, hun gelaat
En godenhouding, en berekent hun getallen.
Nu zwelt zijn hart van trots en grimmig welgevallen,
En zich verhardende, roemt hij in eigen kracht.
Want sints de schepping van het menschelijk geslacht,
Was nooit een heir aanschouwd, dat bij déez' legioenen
Iets meer zou schijnen dan verachtlijke millioenen
Van 't nietige gebroed dat eens met kranen streed.
Al hield al 't reuzenvolk van Phlegra zich gereed,