Pagina:Milton, Het paradijs verloren, vert. Ten Kate (1878).pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

18

HET PARADIJS VERLOREN.

[Ie B. 559-594.

Met al de worstlaars en de goden aan hun zijde,
Voor Thebe en Troie eenmaal zich gordende ten strijde,
Al gaârde er Arthur al zijn ridders om zijn vaan,
Al sloten zich daarbij al de oude helden aan,
Bretonsch, of Armoryksch, vermeêrd nog met de scharen,
Gedoopt, of Musulmansch, die eens slagvaardig waren
Bij Aspramont, of Montalbaan, of Trebisond,
Of die Biserta naar Hispanjen overzond
Om Charlemagne met zijn Vorstelijke grooten
Bij Fontarabie in het strijdperk neêr te stooten:
Alle aardsche grootheid zou verzinken in het niet
Bij 't éenig schouwspel, dat dit Englenleger biedt!
Nochtans was aller oog gevestigd op dien Eénen,
't Geduchte Hoofd, om wien millioenen zich vereenen.
Daar staat hij aan de spits, gevallen Lucifer,
Gekroonde Satan ! Hij, herkenbaar heinde en ver',
Stak boven allen uit als een ontzachbre toren
Zijn eerste luister ging niet sporeloos verloren :
De Aartsengel blonk nog op 't gebiedend aangezicht !
Men zag de heerlijkheid van zijn oorspronklijk licht
Onuitgebluscht, maar als door bleeke wolken henen :
Gelijk wanneer de zon, nog pas ter kim verschenen
En zonder stralen, door den morgennevel grijst,
Of achter 't maanlicht in een doffe eklips verrijst,
Een sombre scheemring spreidt op die 't Halfrond bewonen,
En waereldkoningen doet siddren op hun troonen.
Aldus verduisterd, blonk der Englen Vorst nochtans
Ver boven de andren uit met valen schemerglans.
Gij zaagt zijn voorhoofd nog de diepe voren dragen,
Het merk der wonden, door Gods donder hem geslagen,
En zorgen troonden op zijn bleekbestorven kaak.
Maar 't oog stond grimmig en verried een dorst naar wraak,
Die onverzoenlijk bleef. Toch was er in zijn trekken
Een zweem van wroeging en droefgeestigheid te ontdekken,
Op 't zien der Menigte, in zijn misdaad meêgesleurd.
Hoe anders hadden ze eens het hoofd omhoog gebeurd