den betrokkene — wordt hem nooit geheel-en-al uitbetaald. De Hoofden geven hem wat hun goeddunkt. O, dat Kultuurstelsel — vooral onder ’n Gouverneur-Generaal die z’n plicht niet doet — is verschrikkelyk!
Maar. . . om te geraken tot de beoordeeling van ’t Vrye-arbeidssysteem, voege men by al die elementen van schandelyk misbruik, nog bovendien den hebzuchtigen particulieren intrigant, en men zal nagenoeg weten wat het lot van den Javaan worden zou, als-i dááraan werd overgeleverd.
Ik las onlangs in ’n krant-artikel eene verdediging van den Vryen-arbeid, waarin de schryver — ’n tabaksplanter, natuurlyk! — op de vermeerdering wees die de aanvoer van tabak te Amsterdam sedert eenige jaren ondergaan had. Twee millioen ponden, meen ik, waren gestegen tot tien millioen ponden. Ei! Plaats ’n vry-arbeidend resident in Rembang, en binnen weinig tyds zult ge vyftig millioen ponden tabak bekomen in plaats van tien. Wie er niet meer van weet, zou z’n artikelen gerust achterwege kunnen laten. De vraag is: of die meerdere productie van tabak niet in plaats is getreden van andere waarden? En ten-tweede: of misschien die meerdere produktie van tabak, den grond zou kunnen leggen tot omstandigheden die ten-gevolge hadden dat men later nòch tabak, nòch iets anders ontvangen zou? Zoo verplaatst men de kwestiën.
Ik herinner me dat, toen er voor eenige jaren ernstig werk gemaakt werd van de voeding des Nederlandschen Volks — men vond, meen ik, onder de miliciens te veel jagers en te weinig grenadiers — een geleerde voorstelde om door den Javaan visch te doen vangen, en daarmee de Hollanders te voeden. Van betaling was geen spraak. Men moet wel heel geleerd wezen om op zoo’n denkbeeld te komen. De man had