Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/16

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
8
Brief aan den


niet ongevoelig voor die bewyzen van je genegenheid, want ze noemde je ’n lieve jongen, en kuste je. Maar ze belette je ’t verder schoppen, door je intespelden in ’n luur.

Wat heb ik veel met je uittestaan gehad, sedert die eerste liefde! Ik hield niet van je, en offerde je op au premier venu. Zelfs was ’t me dikwyls ’n genoegen op je te smalen en te schimpen, en toch, toch kon ik me niet afscheiden van u, dien ik zoo lang en zoo intiem gekend had. Ik was aan je gehecht als ’n kind aan z’n katje, en vermaakte my vaak met je op den staart te trappen, en te doen schreeuwen. En ik legde je ’t zwygen op, als je geschreeuw me verveelde. Maar je was niet altyd gehoorzaam…neen, dit was je zelden! En zelfs als ik je ’t schreeuwen toestond, was meestal je toon niet naar m’n zin.

Daar heb je nu, byv. dat boek over de koffieveilingen, waarin je zooveel over my schreef…is dàt nu ’n manier om my genoegen te doen? Je vertelt aan de heele wereld dat ik verzen gemaakt heb, en steelt me het brood uit den mond. Ik was juist in onderhandeling over ’n betrekking by de Inkomende-Rechten. Ik meende er op te kunnen rekenen, en had al aan kleinen Max ’n paar schoentjes beloofd. Maar toen men van u vernam dat ik dichter was…

Is dit nu fraai van je? O, ik weet wel dat je met satanieke filosofie me zult antwoorden, dat Inkomend-Recht ’n misbruik is, ’n schandelyk, schadelyk misbruik, ’n overblyfsel uit de middeleeuwen. Dat het afkoop is van roof, en gereglementeerde afzettery…dat men de wachthuisjes van de douane gebouwd heeft van ’t materiaal der ingevallen roofsloten…

Dit wil ik wel aannemen, maar de schoentjes van Max dan?

«O, zeg je, er zyn zooveel volken die geen schoenen dragen…

O god, o god, wat moet ik m’n kind antwoorden, als het me vraagt waarom ik hem geen schoenen koop?