Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/166

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
158
Brief aan den Koning


Waarschynlyk is de tyd niet ver, dat een machtige nabuur Nederland aanvalt, en trachten zal ook U de kroon te ontstelen. Is ’t niet gevaarlyk, aan Europa een voorwendsel te leveren — een grond, Sire! — tot onverschillig toezien? En dit toch zou het zyn, indien er tegen den tyd van dezen voorgenomen aanslag, een zoo versch voorbeeld in ’t geheugen lag van een gelyksoortigen door onszelf beganen roof.

Het belagen van den zwakkere is misdaad in den sterke. In den zwakke zelf is ’t bovendien een verregaande onhandigheid. We zyn niet machtig genoeg, om ons de weelde der geweldenary te veroorloven.

Reeds te lang, Sire, hebben wy door onze wanbedryven in Indië, alle aanspraak op de sympathie van Europa verbeurd. Het aanvallen van Atjin, zou een door uwe vyanden gewenscht zegel zetten op de algemeene verachting.

De Minister die U durft voorstellen Atjin te stelen, behartigt noch de rechtvaardigheid, noch de belangen van Nederland, noch die van Uwe Majesteit. Hy behartigt de belangen van Pruisen, door aan dat Ryk de gelegenheid te verschaffen zich voortedoen als tuchtwerker der geschonden gerechtigheid. Zou niet die rol te schoon zyn? Is het ònze taak, den vyand die rol toetedeelen?

Sire! Met een beroep op Uw belang zoowel als op Uwe eer, neem ik de vryheid U voortestellen, de mannen van U te verwyderen, die een zoo…zonderling spel spelen met de door U gereprezenteerde waardigheid en belangen des Nederlandschen Volks.

Daar ik noch Minister ben, noch lid van een der Kamers, zou het my inderdaad leed doen, de in dezen brief vervatte