Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/32

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
24
Brief aan den


zond verstand, dat toch nooit kan toelaten dat uitzuiging systeem worde. Ik wilde my houden aan rechtvaardigheid en eergevoel.

Hoe voorts andere ambtenaren den eed uitleggen, dien zy deden, begryp ik niet. De gewoonte van het kwaad en de algemeenheid daarvan, maakt, meen ik, de noodzakelykheid tot tegengang des te grooter.

Ik weet dat er in een der vele konduite-rapporten over my, staat aangeteekend: »maar hy is eenigszins excentriek.”

Dit vereert me zeer. Excellentie! Meer dan de lof die dat »maar” voorafgaat.

Ja, ik was excentriek! Ja, ik vond het schandelyk, als woekerplanten te zuigen aan de armoede des Javaans! Ja, ik vond het schandelyk, myn tuin te mesten met het zweet dat den braakliggenden akker behoorde, myn paarden te doen voeden door lieden die hongerden! Schandelyk, te koopen tegen gedwongen prijs, te doen arbeiden om-niet!

Ja, ik was excentriek! Ik vond het stelen schande…en dubbel schande waar het den arme treft, die niets te missen heeft! Honderdvoud schande, als hy steelt, die geroepen is tegen diefstal te waken!


Vóór ik de afdeeling Lebak betrad, wist ik wat daar gaande was. Reeds in 1845 en 1846, had ik in de residentie Krawang hooren gewagen van de ontzettende armoede die daar heerschte, en hoe de bevolking stelselmatig werd uitgezogen. Ik kende de familie des Regents van Lebak, en wel vele leden daarvan niet van een gunstige zyde. Het is die Regent, over wien sedert onheugelyke jaren in de konduite-rapporten, als ware het een eigenschap van verstand of hart, wordt vooropgesteld: »hy heeft een groote familie die hy onderhoudt.” Dit is overal de eerste »hoedanigheid” die men dezen Regent toeschryft, en voor ieder