Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
26
Brief aan den


By aankomst te Lebak vond ik in den Regent iemand die my in den omgang zeer goed beviel. Ook is er tusschen hem en my nooit iets onaangenaams voorgevallen. Ik moet dit laten voorafgaan, omdat men later de zaak heeft willen verdraaien, als bestond er een veete tusschen hem en my. Reeds dit is een treurig teeken, dat men niet aan plichtsvervulling gelooven kon, zonder te denken aan vyandschap tegen den aangeklaagde. By my bestond juist het tegendeel. Ik had medelyden met den Regent, en trachtte hem te helpen. Het was niet dan myns ondanks dat ik hem aanklaagde. Dit alles blykt ten-duidelykste uit de beantwoording der door my aan den kontroleur gestelde vragen en bovendien uit het slot myner eerste aanklacht tegen den Regent. [1]

Dit inlandsch Hoofd erkende dat er veel misbruiken plaats vonden, doch gaf voor, daartegen te waken. Ik bemerkte aldra dat hy my hierin bedroog. Want het is een axioma van inlandsch bestuur, dat er niet kan gekneveld worden zonder dat de Regent er van weet. Een gering Javaan beklaagt zich niet gaarne over zyn hoofd, en toch duurde het niet lang, voor men zich by my over weggenomen buffels en onbetaalden arbeid beklaagde.

In den aanvang bevreemdde het my dat men meestal des avends


    dorvener dan de meeste anderen. Integendeel. Zyn fout was alleen dat hy nooit op de gedachte was gekomen dat er hooger beginsel kon bestaan, dan eerbied voor den — nergens omschreven — „geest van 't Gouvernement.”

    Nadat ik myn ontslag had bekomen, zeide hy my met aandoening: „waarlyk, ik moet u hoogachten, maar…maar…ge hadt geen ambtenaar moeten worden! Ik vroeg hem, of dan ’t Nederlandsch Gouvernement alleen zulke lieden kon gebruiken, die geen hoogachting verdienen? Hy sloeg de oogen neer. En dit moest wel, want na die tegenstelling van ambtenary en hoogachting, voelde hy schaamte over z’n bruikbaarheid. Kort daarop werd hy ridder. Deze onderscheiding moet hem zéér gedaan hebben, want slecht was hy niet.
    (Noot van 1875.) Later kwamen me walgelyke byzonderheden ter-oore, waaruit bleek dat ik dien man altyd te goed beoordeeld had. Zoodra men de Havelaarszaak de eer der diskussie waard keurt, zal ik ze openbaren.

  1. (Noot van 1865. ) Officieele missive 24 Februari 1856. Zie Havelaar.