Pagina:Multatuli - Verspreide stukken - Zesde druk (1879).pdf/41

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
33
Gouverneur-Generaal in-ruste.


Excellentie! Ik weet dat men geneigd is zichzelf te hoog te schatten, maar ik bid U, heb ik verdiend arm en ellendig rondtedolen, ver van de mynen, en vruchteloos zoekende naar brood?

Beloont men de schildwacht niet, die alarm roept, met het vyandelyk wapen op de borst?

En wat heeft Uwe Exc. my gedaan?

Ik ben afgewezen aan de poorten van Uw paleis, toen ik — geen belooning vroeg — neen, toen ik om recht kwam smeeken voor de arme bevolking van Lebak.

En wat heeft Uwe Exc. my gedaan?

Uwe Exc. heeft een kabinetsbrief geteekend, waarin ik berispt werd! Waarin het als hooge gunst werd voorgesteld, dat ik langer het Gouvernement dienen mocht.

En toen Uwe Exc. dien brief schryven deed — of liever, toen men Uwe Exc. dien brief liet teekenen — had zy voor zich liggen, myn stukken van 24, 25 en 28 Febr. Nº. 88, 91 en 93, waaruit ik zoo gemakkelyk te beoordeelen was.[1] Of is er in die brieven niet iets mannelyks, iets kordaats? Iets dat den eerlyken, standvastigen man aantoont? Iets dat denken doet aan het justum ac tenacem?

Excellentie, toen ik voor weinige dagen — voor het eerst sedert lang! — die brieven weder ter-hand nam, maakten ze op my dien indruk.

Maar Uwe Exc. wist niet dat ze geschreven waren in doodsgevaar! In grooter gevaar dan dat van den schildwacht van wien ik sprak, omdat ik niet alleen was. Gevoelt Uwe Exc. den angst die my bezielde by de minste ongesteldheid van vrouw of kind? Was er geen heldhaftigheid in die plichtsvervulling?


  1. (Noot van 1865.) Men vindt al de hier genoemde stukken in den Havelaar.
3