Pagina:Noodlot.djvu/115

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
114

dat hij daartoe gekomen was. Het was half elf. Hij hield een cab aan, en weêr lachte hij even, omdat de stem, waarmede hij den koetsier het adres van Sir Archibald noemde, een melodramatischen klank had: dien van den traitre... En hij dook terug in den hoek van het rijtuig, de schouders opgetrokken, de oogen klein en slim voor zich uitturende in de mistige twijfeling van den nacht. Diep in zijne ziel lag eene ontzettende treurigheid.

Dicht bij Sir Archibald steeg hij uit, liep toen de enkele passen naar de deur toe, belde... En de oogenblikken wachtens, in den nacht, voor die gesloten deur, waren eeuwigheden van troosteloozen weedom, van afschuw, walging, misselijkheid over zichzelven. Een vieze trek vertrok zijn mond scheef.

Een lakei opende, met eene lichte verbazing in zijne oogen om dit late bezoek, eene verbazing, die in iets van eene impertinente onbeschaamdheid overging, toen hij zag, dat Bertie alleen was, zonder Frank. Hij boog met eene ironieke beleefdheid, hield de deur wijd open, met overdreven hoffelijkheid Bertie binnennoodend...

— Ik moet je dadelijk spreken, sprak Bertie kalm, met gedempte stem. Nu dadelijk, onder ons...

De lakei zag hem strak aan en zweeg.

— Je kan me van dienst zijn: ik heb je zeer, zeer noodig. Kàn ik je even spreken, zonder dat iemand ons ziet?

— Nu? vroeg de lakei.

— Nu, zonder uitstel...