Pagina:Noodlot.djvu/116

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
115

— Wil je dan binnenkomen, in de bediendenkamer? klonk het antwoord plomp en luid.

— Neen, neen... Loop even met me op. En spreek zachter...

— Nu kan ik niet: De oude gaat zoowat over een uur naar bed, daarna kan ik wel even op straat komen...

— Dan zal ik je wachten, daar bij het park... Kom je zeker? lk zal je goed betalen...

De knecht lachte spottend, en zijn lach klonk metaalhelder, Bertie beangstigend, door de vestibule heen.

— Je bent een meneer nu, hè? En je zit er goed in...

— Ja, antwoordde Bertie klankloos. Kom je dus?

— Ja, ja, over een uur, een groot uur. Wacht maar. Maar als ik wat voor je doen kan, moet je opdokken, hoor! Dan moet je goed opdokken, hoor!

— Goed, goed! sprak Bertie. Maar ik vertrouw dat je komt... je kómt, nietwaar?

De deur kwakte brutaal dicht. Lang bleef hij daar op en neêr loopen, in den vochtigen nacht, terwijl de kilte hem tot in het merg drong en uitkleumde, terwijl de bleeke gaslichten, als droevige oogen, hier en daar door den valen mist hem aanstaarden. En hij wachtte, op en neêr loopend, een uur, anderhalf uur lang, lijdende van koû en vermoeienis, als een bedelaar zonder dak. Zoo wachtte hij, rillende, de handen in de zakken, de oogen, troebel van zelfminachting, puilend uit zijn doodsbleek gelaat en stijf gericht naar de donkere vlak der deur, die nog dicht bleef...

—————