XV.
Toen Frank na enkele dagen van spanning geen antwoord van Eve kreeg, schreef hij ten tweeden male en hoewel de eerste frischheid van zijne hoop reeds verwelkt was, schrikte hij toch op bij elke bel, die er klonk, liep hij telkens naar de brievenbus der voordeur, was zijne gedachte steeds bezig met den besteller, die langs de straten liep en zijn geluk, in eene enveloppe, met zich voerde... En hij stelde zich Eve’s antwoord voor: slechts enkele, wellicht koele regelen, geschreven met hare groote, royale Engelsche hand, op het geurige ivoorachtige papier, dat zij steeds gebruikte, met hare initialen, zilver en roze, door elkaâr geslingerd, in den hoek. Wat duurde het lang, eer zij antwoordde! Was zij zóó boos? Of wist ze nog niet, hoe ze hare vergeving zoû styleeren, werkte zij nog op haren brief, zooals hij op den zijne gedaan had? Zijne dagen gingen voorbij met het wachten op dien brief. Was hij thuis, dan stelde hij zich voor, dat de besteller naderde, naderde, nu nog slechts vier, nu drie, nu twee huizen ver was, nu... nu bellen zoû... En hij luisterde of de bel niet zoû overgaan, maar er klonk niets, en als er wat later gebeld werd, was het niet dàt... Was hij uit, dan electrizeerde hem eensklaps de gedachte, dat de brief er liggen zoû, thuis, en hij rende naar White-Rose terug, zag in de bus, ijlde de achterkamer binnen... Maar nooit lag er dàt, en de tergende leêgheid van de