Pagina:Noodlot.djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
120

gezegd, heb! sprak hij tot Bertie, terwijl hij op en neêr, op en neêr liep met een grooten, gelijkmatig zenuwachtigen stap. Maar ik moet wel bar geweest zijn... God, dat ik dan ook nooit mijne woorden in bedwang heb! En ik heb haar ook beetgepakt, zóó, bij haar armen. lk heb haar toen van me afgegooid, ik was zoo woedend. lk had het niet moeten doen, maar ik kàn dan niet kalm zijn, ik kàn het dan niet...

— Frank, ik woû, dat je je er over heen kon zetten, sprak Bertie zeer zacht, uit zijn diepen stoel; als er nu toch niets aan te doen is... Het is treurig, dat het zoo geworden is, maar gooi het van je af...

— Gooi het van je af! Heb jij ooit van eene vrouw gehouden?

— Jawel...

— Het zal me wat geweest zijn! Je kunt niet veel van iemand houden, dat is niet iets voor je: je houdt te veel van jezelven.

— Dat is wel mogelijk, maar in alle geval hoû ik veel van jou en ik kan je zoo niet zien, Frank. Zet er je over heen. Ze schijnen het je nu zoo kwalijk genomen te hebben, dat er niets meer aan te doen is. lk woû, dat je dat inzag en je in het onvermijdelijke schikte. Zoek naar iets anders om voor te leven. Zoû er dan alleen dàt eene voor je zijn? Misschien is er iets anders. Een man verliest zich zoo niet in zijne liefde. Je bent zoo net eene vrouw: die doen dat...

Zijne oogen zagen Frank zoo magnetisch zacht aan, dat het Frank werd alsof elk dier woorden eene zuivere waarheid bevatte en Bertie's laatste