Pagina:Noodlot.djvu/182

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

181

vast te ketenen aan het mijne: ik ben gebroken, ik ben een oud man, en jij bent jong...

Zij vlijde zich tegen hem aan.

— Neen, ik ben ook oud! glimlachte zij. En ik wil het niet, ik wil bij je blijven, ik zal je altijd troosten als je verdrietig bent. En bij elkaâr zullen wij weêr beiden jong worden en beiden gelukkig...

Hare stem vloeide zoet als balsem, zij voelde om hem te sterken iets van de oude illuzie in zich herleven; zij wilde hem behouden, het kostte wat het kostte; zij had hem lief.

Hij sloot haar even vast in zijn arm en kuste haar. Zij was op dit oogenblik niet bang, zij voelde hem zoo ongelukkig...

— Je bent een goed, goed kind, fluisterde hij met zijne schorre, brekende stem. Ik verdien het niet, dat je zoo goed voor me bent. Maar heusch, Eve, denk er eens over na. Denk er eens over na of je je niet ongelukkig, rampzalig zoû voelen, wanneer je altijd met me moest zijn. Er is nu nog alles aan te doen. We hebben je verder leven in onze hand, Eve. En ik kan niet doorgaan met je nog ongelukkiger te maken, dan ik al gedaan heb. Daarom zoû ik graag, voor jou, voor jouw geluk, je je woord teruggeven.

— Maar ik wil niet! kermde zij wanhopig. Ik wil niet. Ik begrijp je niet: waarom zoû je mij mijn woord teruggeven?

Hij nam hare handen streelend in de zijne, zag haar lang aan met zijn glimlach van smart onder zijne gouden snor.

— Waarom? Omdat je... omdat je bang voor me bent, mijn kind.