70
vrienden de genealogische platen van zijn familieboom laten zien; Frank stond reeds op, om hem naar zijn kabinet te volgen, Bertie ook. Eve had een beetje medelijden met Bertie, wien zij meende dezen keer al te zeer geplaagd te hebben; zij wist, dat Sir Archibalds genealogische gesprekken hem niet interesseerden en zei:
— Laat Bertie maar hier, papa; Bertie weet toch niets van heraldiek.
En om Frank, die zijn ijverzucht niet dorst te doen blijken, tegelijk te troosten, voegde zij er schertsend bij, met een geruststellend trillen harer lange wimpers:
— Frank vertrouwt ons wel samen, nietwaar?
Hare stem was zoo eenvoudig, haar blik zoo lief, dat Frank haar toelachte, gerustgesteld, maar toch heimlijk geërgerd, dat Bertie weêr was gaan zitten. En toen zij alleen waren, begon Bertie:
— Foei, foei, wat plaag je me toch tegenwoodig, Eve.
Zij lachte en bloosde, voor zichzelve verlegen, dat zij hem zoo plaagde, om Frank. Maar Bertie's gelaat was ernstig geworden en met een lief gebaar vouwde hij zijne handen samen en smeekte hij:
— Beloof me, dat je het niet meer doen zal....
Zij zag hem aan, verbaasd om zijn ernst.
— Het is immers maar gekheid! sprak ze.
— Maar eene gekheid, die me pijn doet! murmelde hij terug.
Zij bleef hem aanzien, hem niet begrijpend. Hij zat in-een gedoken, het hoofd op de borst, zijn oogen starend voor zich uit, en zijn dun bruin