Pagina:Noodlot.djvu/76

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

75

— O, Eve! Eve! God, als je in mijn hart kon zien... Als je... O, ik heb zoo een medelijden, zoo een innig, groot medelijden met je en ik zoû er, ik weet niet wat, o mijn leven voor geven, als ik, als je... Arm, arm kind!!!

Zij was huiverend, doodsbleek opgestaan; hare handen grepen het tafelkleed, dat, door haar ruk, een weinig afgleed, terwijl een kristallen vaas, waarin eenige bleeke kasrozen verwelkten, omstortte en het water er uit zich met bolle, zilverachtige plekken over het fluweel verspreidde. Zij liet het water loopen, hem aanziende met hare groote, verschrikte oogen, terwijl hij zijn gelaat met de handen bedekte.

— Bertie! riep zij. O, Bertie, waarom spreek je zoo, wat is er dan... Neen, neen, zeg het, je moet het zeggen... ik wil het... O, ik bid je, spreek dan toch!!

Hij maakte een gebaar: een uitstekend gebaar, vol natuurlijkheid, zonder de minste gemaaktheid of theatraliteit, een gebaar, als wilde hij zich herstellen, als had hij iets gezegd, dat hij had moeten verzwijgen; hij stond op en zijn gelaat was ook veranderd, niet smartelijk meer, niet medelijdend meer, maar koel beslist!

— Neen, neen, Eve, er is niets...

— Er is niets! En je riep: Arm kind! En je hebt medelijden met me! Mijn God, waarom, wat is er dan, wat dreigt me dan...??

Zij had Franks naam op de lippen, zonder dien te durven uiten en hij voelde dat.

— Niets, waarlijk niets, lieve Eve, ik verzeker het je, er is niets. Ik heb soms van die dwaze