EEN AVOND IN DE KEUKEN VAN DEN LANDHEER.
't Was een treurige avond. Buiten stoven de sneeuwvlokken u om de ooren; binnen, bij den landheer, brandde 't licht zoo flauw, dat ge geen andere voorwerpen kondt onderscheiden dan eene ouderwetsche klok met chineesche figuurtjes, een' grooten spiegel in eene antieke vergulde lijst en een' zilveren beker, een erfstuk, dat in hooge waarde werd gehouden. In de kamer bevond zich niemand dan de landheer en ik. Ik zat in den eenen hoek der sofa met een boek in de hand, terwijl de landheer in den anderen had plaats genomen en verdiept was in de lectuur van een pak »zure en zoete staatsburgers," zooals hij de couranten noemt in zijne Verhandeling, getiteld: »Proeve over eenige oprechte vaderlandsche ontboezemingen tot welzijn des vaderlands. Uit bescheidenheid door een' anonymus."
Uit de grondige studie van deze goudmijn voor zijne denkbeelden, putte hij, zooals bekend is, verscheidene kluchtige meeningen. Dat hij zelf echter volkomen overtuigd was van hare voortreffelijkheid, scheen de diep-