traden binnen met de spaanders nog in de haren en zetten zich aan de lange tafel neder, waar de keukenmeid het avondmaal voor hen gereed zette: eene nap melk en een schotel gestampte grutten. Tegen den schoorsteen leunde de smid; hij rookte zijn kort pijpje, en op zijn gelaat, dat zijne vertrouwdheid met den oven verried, lag een droge, ernstige trek, die bewees, dat hij verteld en goed verteld had.
»Goeden avond, smid," zeide ik; »wat vertelt gij toch, dat zoo den lachlust gaande maakt?"
»Hi, hi, hi," lachten de jongens, en men kon 't hun aanzien, hoe zij genoten. »Christiaan heeft verteld van den smid en den duivel, en van den jongen, die den duivel in een' notendop had, en nu zal hij vertellen van Peter Sannum, dien de aardgeesten met zijn paard vasthielden op den Asmyr-heuvel."
»Ja," begon de smid, »die Per Sannum woonde op een der Sannum-hoeven ten noorden van de kerk. Hij was een toovenaar, en vaak werd hij met paard en slede gehaald om menschen of vee te genezen, evenals oude Bertha Tuppenhaug. Maar wat hiervan zij, hij was nog niet knap genoeg, want op zekeren keer lieten de aardgeesten hem een' ganschen nacht in zijn' tuin staan, met den mond scheef getrokken en wijd open, en 't ging hem evenmin naar den zin bij de gelegenheid, waarvan ik nu wil vertellen. Die Peter kon 't nooit met iemand vinden, precies als—hm, hm—nu ja, 't was een echte ruziezoeker! Zoo had hij eens eene zaak, die beslist moest worden door de stiftsrechtbank te Christiania; 's morgens om negen uur moest hij daar verschijnen. Hij rekende er bijtijds te kunnen zijn, wanneer hij den vorigen avond van huis ging, en zoo deed hij ook; maar toen hij op den Asmyr-heuvel