eind van den staart er in en sloeg eene houten pen in de opening. Wanneer ’t beest dan werd weggehaald, bleven er eenige haren in ’t gat zitten. Dit deed hij, opdat ’t verkochte vee niet het geluk uit de hoeve zou meenemen. De gansche zuidelijke wand zit vol pennen en haren tot op den huidigen dag. Per Lunde ging dikwijls naar de kerk, maar er in kwam hij nooit, of ’t Avondmaal moest worden gevierd.
»Terwijl de andere menschen naar Gods woord luisterden, zwierf hij rond op de hoeven en praatte met de paarden. En wanneer het Avondmaal zou worden gevierd, dan sloop hij in den grafkelder en bleef daar, tot de gemeente naar het altaar ging. Dan kwam hij te voorschijn, maar zoodra hij ’t sacrament had genoten, ging hij weer in den kelder, tot de menigte de kerk had verlaten. Per mocht ook gaarne alles met teer bestrijken; soms deed hij ’t zich zelven en dikwijls ’t vleesch in ’t kookhuis en sloeg dit dan vol met schoenmakerspennen. Na zijn’ dood vond men een heel vertrek vol ongehekeld vlas en wol, en vleesch en vet, dat daar jaren lang had gelegen en geheel bedorven was; met planken en latten had hij ’t vertrek van alle kanten afgesloten en toegespijkerd. Ja, ’t was een rechte zonderling, die Per; toen onze vorige schout nog leefde, verkocht hij hem eens een stuk van een’ paardepoot voor versch vleesch. Natuurlijk stierf de man daaraan, maar later zeide de menschen, dat hij zich zelven van kant had gemaakt.
»Na Per kreeg Armund de hoeve; hij leeft nog en doet niet zoo dwaas als de beide anderen. Hij heeft dan ook onder de menschen verkeerd en in ’t leger gediend als dragonder. ’t Is een groote, sterke, zware man, maar hij ziet zoo bleek als de dood. Soms doet hij nog