Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/145

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
131
EEN OUDERWETSCHE KERSTAVOND.

leerde, was Stine bij mijne ouders in dienst. Voor dien tijd had ze bij een schipper gediend, die niet meer voer.

’t Was daar heel rustig en stil in huis; de menschen gingen nooit uit en niemand kwam hen opzoeken. En den ouden schipper zelf kon men bijna den ganschen dag aan ’t havenhoofd vinden. ’s Avonds gingen allen zeer tijdig naar bed. Nu wou ’t gerucht, dat er bij dien schipper een nikker huisde. Eens, zeide Stine, zaten de keukenmeid en ik op zekeren avond in ’t meiden kamertje voor ons zelven te naaien; ’t was hoog tijd om naar bed te gaan, want de nachtwacht had reeds »tien" geroepen. ’t Wilde niet vlotten met ons naaien en stoppen, want elk oogenblik verscheen Klaas Vaak, en zoodra hij achter mij kwam, begon ik te knikkebollen, en zoodra hij achter de keukenmeid ging staan, begon deze te knikkebollen, want we waren ’s morgens vroeg op geweest en hadden waschdag gehouden. Maar terwijl we zoo bij elkaar zaten, hoorden we op eens een verschrikkelijk leven in de keuken; ’t was, zei Stine, of iemand alle borden en schotels uit de kast haalde en ze op den vloer in stukken smeet. Verschrikt vlogen we op, zei ze, en ik schreeuwde: »God beware ons, dat is de nikker!" en ik was zoo bang, dat ik geen’ voet in de keuken dorst zetten. De keukenmeid was ook huiverig, maar sprak zich zelve moed in en opende de keukendeur. Daar lagen alle borden over den grond verspreid, maar geen er van was stuk en bij de deur stond de nikker met eene roode muts op ’t hoofd en glimlachte vriendelijk. Nu had de keukenmeid wel eens hooren zeggen, dat de nikker zich soms liet beet nemen, en naar een ander huis vertrok, wanneer men hem diets maakte, dat ’t daar rustiger was. En daar ze nu den nikker gaarne eene poets wilde spelen, bad