Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/168

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
154
EEN ZONDAGAVOND

den, dat ook zij de rivier niet over konden; maar hoe men schreeuwde en riep, men kon elkander niet eens verstaan: de rivier was buiten hare oevers getreden en stortte zich met donderend geraas naar beneden.

Nu zond men een' bode naar den predikant. Deze ried aan, de kerkklokken uit den toren van Vaage te nemen, die naar 't Jöndal te brengen en daar drie etmalen lang te luiden. Dat deed men; over den Reuzenberg voerde men de klokken naar een groot veld in 't Jöndal, en sedert dien dag draagt die vlakte ook den naam van 't Klokkeveld. Drie etmalen lang luidde men, maar te vergeefs: de bruid was weg. Nu gaf een oud man den raad, drie donderdagavonden achtereen te luiden, maar dit hielp evenmin. Eindelijk verscheen Björn en vertelde, hoe hij had gedroomd, dat Rundborg door de berggeesten heel slecht werd behandeld. Maar de Skulreus had hem zijne hulp beloofd, als hij haar wilde verlossen, want de reus was gebeten op de Huldren van 't Jöndal. En niemand anders kon Rundborg bevrijden, want op hem had ze hare zinnen gezet; maar kreeg hij haar niet tot vrouw, dan wilde hij geen' stap doen om haar uit den berg te halen. Toen Baard en Selvor dit vernamen, waren ze woedend op Björn, en dreigden hem met al wat ze konden bedenken, zoo hij Rundborg niet verloste. Maar Björn hield het been stijf en draalde zoo lang, tot hij haar ten slotte kreeg.

»Ja, zóó is 't gegaan," zeide Brit, toen Thor zijne vertelling had geëindigd, waarvan menige trek herinnerde aan den ruwen sagentijd.

»Als de schoolmeester 't vertelt," ging zij voort, »dan brabbelt hij wat, dat geen mensch kan begrijpen van den predikant en den duivel, en dan zegt hij, dat Björn de bruid van den zolder weg voerde; maar dat is