Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/169

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
155
OP EEN' SAETER.

niet waar: hij verloste haar juist, maar de Jöndals-Hulder, die had haar geroofd."

Geen van ons viel 't in, deze bewering van Brit te bestrijden; maar de vele namen en plaatsen, welke in Thor's vertelling voorkwamen, gaven ons, in dezen omtrek onbekend, aanleiding tot een nader onderzoek naar de geographie van Vaage. Lang en breed werd er nu gesproken over 't dal, de rivieren, bergtoppen, meren, visschen, vogels, 't wild en de menschen. Onder dit gesprek, voor mij in 't bijzonder zoo leerrijk en onderhoudend, zette Brit ons een welsmakend en voor een' saeter zelfs kostelijk maal voor. Tegen 't einde daarvan kwam Marit, de aangebedene van den schoolmeester, binnen en fluisterde den anderen meisjes, al giggelend en lachend iets in 't oor. Brit nam van harte deel in de vroolijkheid, en toen Andries vroeg, waar Hans en de schoolmeester waren gebleven, vertelde zij, dat de eerste den schoolmeester bij den neus gehad en hem van den eenen saeter naar den ander had laten loopen. Eerst was hij zelf daar rondgegaan en had den meiden ingeblazen, wat ze moesten zeggen, wanneer de schoolmeester kwam; en overal, waar deze toen de klink oplichtte en naar Marit vroeg, antwoordden ze: »Wel zeker, Marit en Hans zijn beiden zoo pas de deur uit; ze zeiden, dat ze naar den naasten saeter wilden." Maar eindelijk had hij eenige lui ontmoet, die hem duchtig hadden onthaald op brandewijn; »en nu," besloot Brit op medelijdenden toon »nu praat hij als eene kip zonder kop."

»Ja," voegde Marit er bij, »en hij is nu in zoo'n best humeur, dat zijn hoed op één haartje staat; maar op Hans is hij woedend. Hij zal stellig gauw hier zijn en dan zult ge eene grap zien gebeuren."