Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/179

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
165
OP EEN' SAETER.

meer en meer tot zich zelven te komen. Tegen 't slot sprak hij zelfs beter dan gewoonlijk, en zijne tong bleek volkomen hare vaardigheid herkregen te hebben; maar toen hij nu wilde opstaan, begon hij tot onze verwondering te waggelen. Hij nam afscheid, drukte ons onder vervaarlijke buigingen allen de hand en ging zijns weegs, »daar hij zich niet al te wel gevoelde."

Nadat hij zich had verwijderd, en zijne levenswijze, zijne omgeving en zijne zonderlinge manieren ruimschoots waren bepraat, noodigde Andries het vreemde, vriendelijke meisje uit, wat te vertellen. »Ik weet, dat je heel wat vertellingen kent, Borghild," zeide hij, »en als je wilt , kun-je goed vertellen ook; kom, vertel eens eene historie. Hoe ging 't ook weer met de dochter van Steven Aaseng?"

»Dat is gauw genoeg verteld," zei ze vriendelijk; en een blos van verlegenheid kleurde het fijne, bleeke gezichtje, terwijl ze zich tot ons wendde en dus begon:

»Die Steven kwam van Rolfstad en trouwde de dochter van Aaseng in 't Hedal. Ze kregen een dochtertje. Maar terwijl ze op zekeren zomer op den saeter lagen, werd 't kind geroofd en in den berg gesleept. 't Meisje zal niet ouder geweest zijn dan een jaar of acht, en de ouders waren bitter bedroefd, want o, 't was zoo'n lief, vriendelijk kind! Ge moet weten, de Rolstads zijn nog zoo wat familie van mij, en grootvader kwam vaak op de hoeve; hij had altijd den mond vol van haar. Toen ze weg was, zocht men dagen achtereen; men luidde de klokken voor haar, maar ze was weg en bleef weg, en kwam niet weerom. Verscheiden jaren later waren eens twee mannen aan 't visschen in 't Heimdalgebergte, twee mijlen van Valders. Ze hadden eene hut opgezocht en een vuur aangelegd. Terwijl ze