Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.

 

 

Op een' der eerste dagen van Mei, lang voor de jachtwet werd ingevoerd, togen wij van Tyristrand 't gebergte in, om den volgenden morgen boschhoenders te schieten op den Skjaersjöheuvel, waar deze jacht 't voordeeligst beloofde te zijn. We waren met ons vieren, mijn vriend, de kapitein, ik, een oude jager, met name Per Sandaker uit het Sognedal, en een vlugge knaap, die twee koppels honden met zich voerde; na de vogeljacht wilden we op de hazenjacht gaan. Beneden in 't vlek was 't reeds lente; maar toen we de berghellingen beklommen, vonden we overal dikke sneeuw in de spleten en kloven. Toch hadden we een' milden avond en de vogels zongen hun voorjaarslied in het bosch. In de nabijheid van Ask-saeter, waar wij den nacht meenden door te brengen, beklommen wij den heuvel, bij alle jagers, die in deze bosschen rondzwerven, welbekend, om te hooren, waar de vogels dien nacht hunne slaapsteê hadden opgeslagen. Toen wij den top bereikt en een ruim verschiet gewonnen hadden, neeg de zon ter kim, maar schoot nog hare gulden stralen in vollen luister langs den helderen westelijken hemel. Geen vroo-