Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/198

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
184
OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.

moet zijn geweest, — 't gerucht wil ook, dat er een groote schat aan edel metaal hier in de bergen steekt. 't Zou niet kwaad zijn, daar wat van machtig te worden, wel, Per?" zei de kapitein, die nog meer vertellingen los wou krijgen.

»Kom, wat zou de kapitein daarmee doen?" antwoordde Per hoofdschuddend. »Ge hebt geld genoeg. Een' armen stakker zou 't goed komen; maar geloof me, men mag er gerust afblijven."

»Ik vind 't toch vreemd, dat ge er nooit naar gezocht hebt," ging de kapitein voort.

»Och, wat zou dat gebaat hebben?" vroeg Per. »Om in de bergen te wroeten en te spitten, zooals oude Jon Haugen door heel Holleia deed, daar houd ik niet van."

»Daar zijn andere middelen om rijk te worden," sprak de kapitein met een' geheimzinnigen wenk. »Als ge eens goede vrinden werdt met de bergwijven? Je waart in je jonge jaren waarachtig geen onknap kerel, Per Sandaker! Wie weet, waar je geluk had gelegen."

»Ha, ha, ha!" lachte Per, kennelijk ingenomen met den lof, schertsend door den kapitein aan zijn uiterlijk gegeven. »'k Heb er nooit wat van geloofd, want ik heb nooit berggeesten of Huldren gezien."

»Maar er heeft toch in den ouden tijd een bergwijf in Holleia gehuisd," zei de kapitein.

»Bah, niets dan kinderpraat. Men heeft 't mij ook meermalen verteld, maar een zot, die 't gelooft," antwoordde Per.

»Ja, maar gij kunt ons dan toch wel op de hoogte daarvan brengen; ge hebt hier toch zoolang rondgezworven. Vertel ons eens, wat ge daarvan weet; deze stadsman is verzot op zulke histories."

»Zoo? Nu, ik kan 't wel vertellen, maar gelooven