Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/20

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
6
DE SAGE IN DEN MOLEN.

» Ik heb hier al menigen nacht doorgebracht," zei de oude; »toch had ik ’t er in den beginne ook niet op begrepen."

» Ik heb van mijne moeder gehoord, dat er zooveel hekserij in zoo’n molen gebeurt," viel de knaap angstig uit.

» Ik kan niet zeggen, dat ik er ooit iets van gezien heb," hernam de molenaar. »’t Water is wel eens plotseling gedaald of gerezen, wanneer ik ’s nachts maalde, en soms ook hoorde ik wel kloppen in de buitenste delen, maar gezien heb ik niets. De menschen gelooven daar tegenwoordig niet meer aan," ging hij voort, terwijl hij een vragenden blik op mij sloeg, »en daarom durven de geesten niet meer voor den dag komen; de menschen zijn te wijs en hebben te veel boeken gelezen in onze dagen."

» Wel mogelijk," zeide ik; want ik merkte duidelijk, dat er meer stak achter den blik, dien hij mij toewierp, en ik had liever, dat hij mij oude histories vertelde, dan mij af te geven met ’t bestrijden van zijne bewering, dat de verlichting in onzen tijd de onderaardsche geesten zou bang maken. »In zekeren zin kunt ge gelijk hebben. In den ouden tijd geloofden de menschen vaster aan elk slag van tooverij; nu houden ze zich of ze er niet aan gelooven, om verstandig en verlicht te schijnen, zooals gij zegt. Toch hoort men in de bergstreken nog wel, dat de geesten zich aan de menschen vertoonen, hen met zich voeren en zulke dingen meer. Ik zal je eens," voegde ik er bij, om hem goed op gang te krijgen, »ik zal je eens eene historie vertellen, die ergens gebeurd moet zijn, maar waar en wanneer, dat herinner ik me niet juist meer."

Daar was eens een man, die een’ molen bezat, vlak bij een waterval, en daar huisde ook een molengeest in.