Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/207

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
193
OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.

de jonge liefde en de teedere aandoeningen harer kleindochter wilde vertolken.

Wij stonden in 't dichte kreupelhout op den kleinen heuvel verborgen en verwachtten elk oogenblik den vermaarden boschhaan. Maar de oude verliet noode zijn' harem. Eindelijk, toen de zonnestralen den top der spar beschenen, kondigde het gesuis van zware vleugelslagen zijne komst aan, doch hij zette zich niet, zooals we hadden vermoed, in den hoogen boom boven ons hoofd, maar in de toplooze spar, die over 't moerasland helde. 't Was inderdaad een prachtige vogel, een stout kampioen, zooals hij daar op den naakten tak zat, met zijne glinsterende, lichtgroene borst, schitterend in den zonneschijn. Eene hen vloog hem na en zette zich in den top boven ons. Op 'tzelfde oogenblik maakte de oude zich tot het spel gereed, hief de keelvederen omhoog, liet de vleugels over de pooten vallen, deed onder golvende bewegingen met den hals statig eenige schreden voorwaarts op den tak en begon te balderen, waarbij hij den breeden staart uitsloeg als een rad. Ik stond met den vinger tegen den haan en wachtte gespannen het beslissend oogenblik, dat hij zijne vleugels ter vlucht zou uitspreiden; de groote vlakte, die zich voor ons uitstrekte, schonk mij voortreffelijk gelegenheid tot een zeker schot. Maar onder 't gekakel der hen balderde de oude lustig door en was reeds op nieuw met zijn geratel begonnen, toen er een tak kraakte onder mijn' voet. De hen stiet een scherp, waarschuwend geluid uit; maar de oude was thans zoozeer in vervoering, dat hij den welmeenenden raad in den wind sloeg en voortging met slijpen, tot zijne trouwe minnares hare rustplaats verliet, hem te gemoet vloog en hem van den tak naar beneden scheen te willen stooten. Opmerkzaam