Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/208

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
194
OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.

geworden op hare waarschuwing, bereidde nu ook hij zich ter vlucht. Maar mijne buks was gericht en, met den kop omlaag, stortte de trotsche vogel neder op 't moerasland. Zijn doodstrijd was licht; slechts een paar malen bewoog hij de vleugels.

Per sprong heen en nam den vogel op; over zijn gelaat vloog eene schaduw van ontzetting, die echter spoedig plaats maakte voor een' blijden glimlach van bewondering. Hij schudde met het hoofd en zeide:

»Neen, dat zou 'k niet geloofd hebben, al had de kapitein zelf 't gezeid, want 't is wel de rechte. Ik ken hem aan den bek: zoo'n gelen, krommen, mooien snavel heeft geen enkele vogel in den ganschen omtrek. Zie eens, hoe groen zijne borst is; hoe ze glinstert en glanst! En wat is hij stevig en zwaar!" voer hij voort, terwijl hij onder bijna kinderachtige uitbarstingen van blijdschap den vogel op de handen woog. »Ik lieg niet, als ik zeg, dat hij dertig marken weegt. Drommels, dat was een schot! Wat zal de kapitein in zijn schik zijn! Ho! ho, hierheen!" schreeuwde hij, dat 't overal tusschen de bergen weerklonk. Weldra verscheen de kapitein op 't marschland, gevolgd door den knaap, die zich met de honden bij hem had gevoegd. Zij droegen elk een boschhoen. Zegepralend hief Per onzen buit omhoog en riep reeds van verre:

»Daar hebben we den ouden schelm, kapitein!"

»Wat zeg-je, kerel?" riep deze en kwam vol drift naar ons toe. »Is dat de oude? Dat is een prachtig schot geweest; daar kan een hartige dronk op staan."

»Vivant alle vogel-republieken, pereant de tirannen!" riep hij uit, toen hij de veldflesch en een' zilveren beker uit zijne weitasch had gehaald en ons eene teug bood.