Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/219

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
205
EENE TOOVERHEKS.

»Hoor, nu verdwijnt de betoovering," zei de tooverheks tot de boerin, die met eene mengeling van angst en eerbied op 't gelaat luisterde en toezag, terwijl ze haar jongske op den arm hield. Toen de snede was weggenomen, vertoonden zich in het water een paar figuren, door het gesmolten metaal gevormd. De tooverheks bekeek ze lang en aandachtig; daarop knikte zij en sprak:

»De lijkkwaal, de lijkkwaal! — eerst de nikkerkwaal, toen de waterkwaal, nu de lijkkwaal. — Eéne van drieën ware reeds meer dan genoeg geweest," voegde zij er hoofdschuddend bij. — »Ja, nu zie ik, hoe 't is toegegaan," voer ze luider voort, terwijl zij zich tot de boerin wendde: »Eerst zijt ge door een bosch en voorbij een' berg gegaan, waarin de nikkers huisden; toen hebt ge den naam Jezus uitgesproken. Daarna moest ge eene rivier over; weer hebt ge den knaap beveiligd, door den naam van Jezus over hem uit te spreken; maar toen ge voorbij het kerkhof kwaamt, nog vóór het hanengekraai, hebt gij 't vergeten, en toen is het kind door de lijkkwaal bevangen."

»In Jezus' naam, hoe kunt ge dat weten?" borst de boerin, bleek van schrik en verbazing uit. »Elk woord, dat gij zegt, is waar! Toen wij den saeter verlieten, liepen er eenige schapen weg; daardoor werden wij opgehouden. De duisternis overviel ons, terwijl we nog den berg niet waren afgedaald, en toen scheen 't mij op eens, dat ik een licht zag in 't bosch en een geluid hoorde, of er eene poort werd geopend. Ik schrok hevig, want men zegt, dat er berggeesten huizen, en ik riep uit: »In Jezus' naam, behoed mijn kind!" En toen wij de rivier overtrokken, hoorde ik een' kreet, zoo afgrijselijk, dat ik weer riep: »In Jezus' naam, mijn kind!" Maar de anderen zeiden, dat het een zeeduiker was, die om onweer riep."