Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/225

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
211
DE AALSCHOLVERS VAN UDRÖST.

rijke kusten en overvloed van wild. Zoo moet zich ook in het Westfjord van tijd tot tijd eene groote vlakte vertoonen, die intusschen nooit hooger komt, dan dat de aren zich even boven het zeevlak kunnen verheffen; en buiten Röst, aan de zuidpunt der Lofoten, vertelt men van een dergelijk Hulderland met groene heuvels en goudgele akkers: men noemt het Udröst. De eigenaar van dit land heeft zijn jacht zoo goed als de andere boeren in Nordland; visschers en schippers ontmoeten hem somwijlen met het zeil in top, maar op 't oogenblik, als ze meenen dat zij tegen hem aan zullen varen, is hij eensklaps verdwenen.

Op Vaer-eiland, in de onmiddellijke nabijheid van Röst, woonde eens een arme visscher, die Izaak heette; al wat hij bezat, was eene boot en een paar geiten, die zijne vrouw in het leven hield met wat afval van visch en het gras, dat zij op de bergen in den omtrek inzamelde; daarentegen had zij eene hut vol hongerige kinderen. Toch was de visscher tevreden met het lot, dat hem was toebedeeld. 't Eenige, waar hij over tobde, was, dat hij altijd in onmin leefde met zijn' naasten buur. Dit was een rijk man, die zich in 't hoofd had gezet, dat hij alles beter moest hebben dan de arme Izaak, en die daarom wilde dat Izaak zou verhuizen; dan kon hij de haven krijgen, die bij de hut van den arme lag.

Op zekeren dag, terwijl Izaak een paar mijlen ver in zee was om te visschen, werd de hemel eensklaps door zwarte wolken bedekt en stak er zulk een hevige storm op, dat hij al zijne visch over boord moest werpen, om de boot te verlichten en het lijf te bergen. Met inspanning van alle krachten stuurde hij de boot tusschen en over de stortzeeën heen, die elk oogenblik