Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/23

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
9
DE SAGE IN DEN MOLEN.

verbrand was en zij meteen; toen ik nog tehuis was, heb ik iets dergelijks hooren vertellen, dat daar in den ouden tijd moet zijn voorgevallen. Daar woonde een boer, die ook een molen had en deze brandde twee pinksteravonden na elkander af. Toen het derde jaar pinksteren naderde, was er een kleermaker bij hem, die kleeren maakte voor ’t aanstaande hoogtij.

»Ik ben benieuwd, hoe ’t ditmaal met den molen zal gaan," zei de man, »ik vrees, dat hij weer zal afbranden."

»’t Heeft geen nood," zei de kleermaker, »geef mij den sleutel, dan zal ik op den molen passen."

Dat leek den man niet kwaad toe, en toen ’t avond werd, kreeg de kleermaker den sleutel en ging naar den molen; er was niets in, want hij was pas nieuw opgebouwd. De snijder zette zich midden op den vloer neder, nam een stuk krijt en trok een’ wijden ring om zich heen en buiten om dien ring schreef hij ’t Onze Vader: toen was hij nergens meer bang voor, zelfs voor den duivel niet. Te middernacht vloog de deur eensklaps open en daar kwamen eene menigte zwarte katten binnen, om er van te ijzen zoo leelijk. ’t Duurde niet lang, of zij zetten een ijzeren pot op den haard en legden vuur aan, zoodat ’t in den pot begon te bruisen en te borrelen, alsof hij vol kokende teer en pek was.

»Ha, ha," dacht de snijder, »zal dat zoo gaan?" en nauwelijks had hij dit bij zich zelven gezegd, of een der katten schoot op den pot toe en trachtte dien om te werpen.

»St, kat, je zult je branden!" riep de snijder.

»St, kat, je zult je branden! zegt de snijder," riep ’t dier den anderen katten toe, en nu begonnen zij alle rondom den ring te dansen; maar een oogenblik later