Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/40

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
26
EEN NACHT IN NORDMARKEN.

vlekken van Nordmarken en in de groote bosschen, die zich van hier en den Holtsfjord tot ’t Gudbrandsdal en Valders uitstrekken.

Maar de oude Elias is niet altijd visscher geweest. In zijne jeugd was hij een kloek zeeman, die evenmin een’ storm als ’t donderen der kartouwen vreesde. Hij lag voor Göteborg in 1788; hij was bootsmansmaat op de Prövest, den 2den April 1801. Hij heeft de geuren der oranjeboschjes aan de kusten der Middellandsche zee ingeademd en de palmboomen van Indië aanschouwd. In Nordmarken heet hij Elias, de visscher, of Elias, de Zweed, naar’ zijn eersten tocht. Nu is hij gebrekkig en wordt grootendeels onderhouden uit de armenkas. Maar de breede schouders en de krachtige armen tuigen nog van zijn verleden, en wanneer zijn tong los komt en hij aan ’t vertellen raakt over kapitein Larsen, zijn’ bevelhebber, over de zee, over den 2den April en zijne vischtochten in Nordmarken, dan komt er leven in die oogen, dan spant zich elke spier van dat ingevallen en behaard gelaat. Oud en jong luistert gaarne naar zijne vertellingen en Elias is overal een welkome gast, zelfs bij die kleinzielige schepselen, die hem zijn geluk bij ’t visschen misgunnen. Want vóór alles is hij met hart en ziel visscher, en zijne ervaring, zijne veeljarige kennis van de gewoonten en levenswijze der visschen in deze rivieren en wateren maken, dat zijne pogingen in den regel met een zeldzaam geluk worden bekroond. In den besten vischtijd ziet men Elias, den visscher, zelfs nu nog, in zijn vier-en-tachtigste jaar, iedere week met eene reusachtige mand vol visch op den rug naar de stad gaan. Maar één zwak heeft hij; al te vaak tracht hij de klove tusschen ’t voorheen en thans te doen verdwijnen onder de wateren der Noorsche Lethe. Wan-