Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/62

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
48
DE KONING VAN DEN EGEBERG.

Maar men kan zich niet voorstellen hoe verbaasd zij stond te kijken, toen zij hier haar eigen dienstmeisje zag staan, die in een' handmolen koren fijnmaalde. Zij nam eene schaar en knipte een stuk uit het schort der dienstmaagd, zonder dat deze 't merkte, en verborg dit.

Toen zij zou vertrekken, herinnerde zij zich wat de kraamvrouw had gezegd en smeet de deur achter zich toe. Op 't zelfde oogenblik wierp de koning haar een' gloeienden bezemsteel na, waar 't vuur afvloog.

»Trof ik u?" schreeuwde hij.

»Neen," riep de best.

»Dat is gelukkig!" klonk het antwoord.

De zon stond reeds hoog aan den hemel, toen de oude thuis kwam, maar het dienstmeisje, dat altijd klaagde over pijn in den rug en vermoeidheid, sliep nog en kreunde in den slaap. Zij wekte haar en vroeg:

»Waar zijt gij van nacht geweest?"

»Ik, vrouw?" zei 't meisje; »ik ben nergens geweest, zoo ver ik weet, dan hier in mijn bed."

»Neen, dat weet ik beter," hernam de oude vrouw; »dezen lap heb ik van nacht in den berg uit uw schort geknipt; gij ziet, dat hij nauwkeurig past. Maar zoo is tegenwoordig de jonkheid; vroeger lazen de menschen hun avondgebed en zongen een' psalm, eer zij naar bed gingen: dan hadden de booze geesten geen macht over hen;—en gij moogt onzen Lieven Heer ook wel beter voor oogen houden, want ge begrijpt, dat ge wel zwak en klein moet blijven en pijn in den rug lijden, en dat ik niet veel dienst van u kan hebben, als gij 's nachts voor hen moet werken."

Van den dag af, dat de oude vrouw vroêmoer was geweest bij de koningin, vond zij elken morgen een hoop zilvergeld voor hare deur, en 't ging haar nu zoo