Pagina:Oorlog, Verzen in staccato.djvu/10

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
  van bloed?
Van bloed!
Van bloed!
Van bloed!
      Het paard ruikt bloed.
      Het paard staat stil.
 
      Maar ’t paard heeft toch
      geen eigen wil?
  Van bloed
in ’t bosch!
Van bloed
op ’t land?

Van bloed
op kleed
en op
zijn hand?

  Hij rijdt
te paard.
Hij rijdt
langs ’t woud.

Hij rijdt.
Hij rijdt!
Hij rijdt
in goud!!

13.

De gil.

  Een gil
snerpt rond
van noord
naar zuid,

van pool
tot pool.
’t Is geen
geluid.

Het is
een dolk.
Het is
een zwaard!

Die gil,
die gil!
Die gil
bezwaart

den mensch,
bezwaart
wat leeft.
Het vee

woelt rond;
’t is bang.
Het beest
huilt mee.

De aar­-
de dreunt.

  De lucht
wordt rood.

Het hart
staat stil.
Het oog
wordt groot.

De ziel
krimpt weg.
De geest
sterft af.

Voor al
wat zacht
was is ’t
een graf!

’t Geluid
was rood.
Nu wordt
het wit,

als sterk
fel licht.
Zóó erg
is dit,

dat kleur
en klank,
de aard’
ontvlucht