Pagina:Pallieter.pdf/100

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

ze op hun hand en op hun neus komen, en in de geplukte bloemen versmachten. Nu eens kwamen er wat meer, lijk met een volle hand uitgestrooid, dan was het weer stil, om, na eenige hartkloppingen, weer hier en daar er een te hooren vallen. Elke lek kreeg een bijzondere waarde.

De bloemenreuken schoten los en vloeiden langzaam, omwentelend rondom hen, en de merel in den hof stootte helderdiepe klanken uit een gladde keel. 't Waren klankslagen van wellust, de deugd van 't lavend water op zijn lijf. 't Scheen Pallieter dat de zotte vogel met een van de aangename waterlekken in zijn bek aan 't zingen was, zoo brobbelden, dansten en klotsten de klare noten in het rond. Er waren klanken bij, waarop hij zoog en smakte, ze weer inhaalde, en dan als een glad bolleken kristalhelder uitspeekte.

En ‘Wees gegroet Maria’ ging het maar gedurig in de keuken. Haar gebed was als iets dat groeide.

Pallieter vong met zijn tong een lek van zijne lippen, en zag naar Marieke, en zei ontroerd:

‘Is dezen avond na ni oem te smilte, Marieke?’

Zij zag hem aan en zei niets. Hij nam haar hand, die nat was, en verborg ze onder zijn tien vingers.

‘Och Marieke!’ zei hij, en hij had haar hand kunnen kraken, want zijn hart kwam omhoog van liefde, 't was alsof zijn ziel moest losbarsten.

Hij trok haar meer tot bij zich, maar zij boog het hoofd, en hij zag niets meer van haar gezicht.

‘Marieke,’ zei hij nog eens in een zucht. Maar zij verroerde zich niet en zweeg. En de groote regen-