Pagina:Pallieter.pdf/122

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

De honing.

DE bieënkorven liepen schuimend over van den honing. Heel de hof rook er naar, en nu was Pallieter al een heelen achtermiddag bezig met ze te ledigen en den honing in steinen potten te doen.

Charlot hielp hem, werkte mee en droeg de potten één voor één, den koelen kelder in. Beiden lekten van het zweet en van de malsche honingspijs; ze plakten, en hadden werk om hun vingeren af te lakken. Loebas, de hond, stond er bij, en wat er geklast werd, slabberde hij gulzig op.

Pallieter was uitermate blij om den zoeten overvloed, hij zong dat het galmde, en Charlot hield haren mond niet stil over den honing en het weer. Zij was zoo gewarig aan de warmte en zoo weinig bang van bieënsteken, dat ze op heur bloote voeten liep, in een kort onderroksken stond, dat slechts tot aan haar pilaarrechte bruien kwam, en vrij en vrank liet zij heur armen, lijk twee vette kinders, uit de