Naar inhoud springen

Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/305

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
— 147 —

Juli tot September.

Parnaskruid. — Parnassia palustris.
Fam. Steenbreekachtigen, Saxifrageeën.

 

H. 316.

Juli tot October.






Duivelsmelk. — Euphorbia peplus.
Fam. Wolfsmelkachtigen, Euphorbiaceeën.

 

Vergiftig!
Heksemelk. Kroontjeskruid, Zilverblad, Kleine spurge. H. 295.


Duivelsmelk.—Euphorbia peplus.

Natuurlijk dat in den volksnaam van dit frisch, blauwachtige groen 1 à 2 decimeter hoog plantje, dat zooveel als onkruid in onze moestuinen groeit, het woord melk moet voorkomen, want waar gij het verwondt, aan den stengel, aan een bladsteel of een bloem- of vruchtsteeltje, overal komt er oogenblikkelijk eenig wit melksap te voorschijn, bij het doorsnijden van het onderste deel van het dikste stengeltje zelfs zooveel, dat er een paar droppels afdruipen. En dat de plant vergiftig is heeft veroorzaakt, dat de naam verder zoo weinig uitlokkend is geworden en Duivelsmelk moet luiden.

Wie voor het eerst aan deze Euphorbia peplus zijn krachten tot het determineeren wil beproeven, staat in het begin allicht verlegen. Hij ziet de vele met kleine, verspreid gezeten, omgekeerd eironde, kortgesteelde, gaafrandige blaadjes voorziene takken, van boven in een drietallig scherm uitloopen, het eenige deel der plant, dat onze afbeelding te aanschouwen geeft, waarna ieder tak van het scherm zich herhaaldelijk in tweeën verdeelt. Aan den voet van elke vertakking vinden wij 3 of 2 schutbladen, die veel op de gewone bladeren gelijken, maar meestal aan den voet breeder dan aan den top zijn.

Zoekt men nu op het einde van die bijassen naar de bloempjes, dan ziet men kleine sterretjes van 8 witachtige punten met gele hoopjes antheren er in, terwijl midden daaruit op een klein steeltje en meest ter zijde gebogen, een driekluizig splitvruchtje te voorschijn komt, met op elk kluisje twee smalle overlangs loopende vleugeltjes.

Het heeft heel wat moeite gekost vóór was uitgemaakt dat die 10 à 12 meeldraadjes, ieder met een geleding aan een klein steeltje bevestigd, elk een afzonderlijk mannelijk b1oempje vertegenwoordigen en dus hetgeen men van boven tusschen die paren mooie schutblaadjes ziet, groepjes eenslachtige bloemen zijn, waaronder maar één, vrijwat vroeger ontwikkelde, vrouwelijke bloem. Bloembekleedsels zijn er daarbij in 't geheel niet, en die 8 kromme witachtige puntjes zijn de 4 paren hoorntjes, die als uitsteeksels op het onder het bloemgroepje gezeten omwindsel zitten en eigenlijk nectariën zijn.

Men heeft hier dus, hoewel men stamper en meeldraden onmiddellijk bij elkaar ziet toch eenslachtige bloemen en een eenhuizige plant.