Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/14

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

bewerkt met woord en wending, noch opgesierde, maar dingen zult ge hooren op geluk af gezegd en met de eerste de beste woorden: want recht zal zijn wat ik zeg, dat vertrouw ik, en geen van u verwachte wat anders. Waarlijk toch, mij zou het niet betamen, o mannen Atheners, bij dezen mijn jaren, als een knaap met kunstig geknede woorden tot u te gaan. Daarom dan ook, o mannen Atheners, verzoek ik u dit zeer ernstig en vraag het u: als ge mij in denzelfden spreektrant mij verdedigen hoort, waarin ik gewoon ben en op de markt bij de geldtafels te spreken, waar velen van u het hoorden, en ook elders, verbaast u niet daarover en blijft kalm. Want zóó is de zaak: thans kom ik het eerst voor het gerecht, zeventig jaren oud: gehéél vreemd dus is mij de spreekwijze van hier. En gelijk nu, zoo ik inderdaad een vreemdeling ware, ge het mij toch vergeven zoudt, zoo ik in die taal en trant sprak, waarin ik was opgegroeid, zoo dan vraag ik nu dit van u als mijn recht, naar het mij althans dunkt, mijn spreektrant te verdragen, — want misschien kon hij slechter, misschien ook beter zijn, — doch dit na te gaan en dáárop te letten, of recht is, wat ik zeg, of niet: want zóó doet de goede rechter: de spreker echter zegge de waarheid.

2. Vooreerst dan zooals behoort, zal ik mij verdedigen, o mannen Atheners, tegen de éérste valsche aanklacht en de éérste aanklagers, daarna tegen de klacht en de klagers van nù. Want velen zijn er, die mij bij u aanklaagden, en lang reeds, vele jaren doen zij dat en zij zeggen niets dat waar is, en hen vrees ik meer dan Anytus en zijn vrienden, al zijn ook die gevaarlijk. Maar veel gevaarlijker zijn die andere, o mannen, daar zij de meesten van u van kind af bewerkten en bepraatten en mij beschuldigden, bij alle goden! — en geheel onwaar, met het verhaaltje: daar is iemand, die Socrates heet, een zeer wijs man, die over den hemel tobt en al het onderaardsche opgediept heeft en het kromme recht praat. Dezen nu, o mannen Atheners, die dit gerucht verspreidden,