Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

nooit om de jongelieden bekommerd hebt, en duidelijk is uw zorgeloosheid, dat ge niets geeft om de zaak, waarvoor ge mij hier brengt.

13. En zeg ons toch ook dit, bij Zeus, o Meletus: is het beter om onder brave of onder slechte burgers te wonen? O mijn vriend, antwoord toch, want ik vraag niets lastigs. Doen niet de slechten iets kwaads aan wie er in hun buurt is, doch de goeden iets goeds? — Zeer zeker.

— Is er nu iemand, die door zijn genooten liever geschaad dan gebaat wordt? Antwoord toch, mijn vriend, want ook de wet beveelt u te antwoorden.

Is er iemand, die graag schade lijdt?

— Zoo iemand bestaat niet. Welaan dan, hebt ge mij hier gebracht, als een die de jeugd bederft en ze slechter maakt mèt of zonder opzet?

— Mèt opzet, natuurlijk.

— Hoe dat zoo, o Meletus? Zijt gij op uw leeftijd zoo veel wijzer dan ik op den mijnen, en hebt gij wel ingezien, hoe de slechten hun naaste buren altijd wat kwaads aandoen en de goeden wat goeds, maar ben ik zoover in domheid gekomen, om zelfs dit niet te weten, hoe, als ik iemand van mijn omgang slecht maak, ik gevaar loop wat kwaads van hèm te krijgen? En doe ik dan waarlijk dat groote kwaad met opzet mij aan, gelijk gij beweert? Daarin geloof ik u niet, o Meletus, en geen enkel mensch gelooft dat, zou ik meenen, maar of ik bederf hen niet, of ik bederf hen zonder opzet, zoodat gij in beide gevallen liegt. En zoo ik hen zonder opzet bederf, om zulke misslagen brengt men volgens de wet geen mensch hier, maar men gaat tot hem en wijst hem terecht en vermaant hem. Want klaarblijkelijk, als ik geleerd heb, zal ik ophouden te doen, wat ik zonder opzet deed. Maar gij hebt het vermeden om met mij om te gaan en mij te onderrichten en het niet gewild: doch ge voert mij