Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/26

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

als hij dat voor zijn eigen leer uitgeeft, en nog wel zulke onzinnigheden? Maar, o bij Zeus, meent ge, dat ik werkelijk aan geen enklen god geloof?

— Neen, bij Zeus, en niet in het minst.

— Ongelooflijk, o Meletus, is wat ge daar zegt, en zelfs naar mij voorkomt, ook voor u zelf. Want ik, o mannen Atheners, houd hem voor een driest en brooddronken mensch, en ik geloof, hij heeft die aanklacht enkel en alleen uit overmoed en brooddronkenheid en jeugd ingediend. Want het heeft er van, als maakt hij een raadsel en beproeft: zal Socrates, die wijze man, zal hij bemerken, dat ik scherts en mij zelf tegenspreek, of zal ik hem en de andere toehoorders kunnen bedriegen? Want mij is dit duidelijk, dat hij zichzelf tegenspreekt in zijn aanklacht, als had hij gezegd: Socrates is misdadig, daar hij geen goden erkent, doch goden erkent. Maar dat zegt iemand die schertst.

15. Gaat dan met mij na, gij mannen, waarom ik vind, dat hij zoo spreekt, en gij, antwoord ons. Meletus. Doch gij o mannen, wat ik u reeds in den aanvang verzocht, denkt er aan en maakt geen geraas, doch laat mij op mijn gewone wijze spreken.

Is er één mensch, o Meletus, die aan menschelijke dingen gelooft, doch aan menschen niet? Laat hij antwoorden, o mannen, en niet telkens met geraas mij in de rede vallen. Is er iemand, die aan paarden gelooft, maar niet aan dingen van paarden? Of die niet aan fluitspelers, maar wel aan zaken van fluitspelers? Zoo iemand bestaat niet, o voortreffelijkste aller mannen; indien gij zelf niet wilt antwoorden, zeg ik het aan u en de anderen hier. Maar wat nu komt, antwoord daar dan toch op. Is er iemand die aan goddelijke zaken gelooft, maar niet aan goddelijke wezens zelf?

— Die bestaat niet.

— Hoe vriendelijk van u dat ge eindelijk antwoordt, nu zij daar u dwingen. [Openbaringen], zaken dus van godde-