Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/37

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

schande over den staat te brengen, en ook menige vreemdeling moet denken: de voortreffelijken der Atheners, door dezen zelf in ambten en andere waardigheden boven zich zelf gesteld, zij zijn niets beter dan vrouwen. Dat te doen dan, o mannen Atheners, betaamt ons niet, al gelden wij voor nog zoo weinig, noch, zoo wij het doen, u om het toe te laten, doch juist moet gij toonen, dat gij veel eer den vertooner van zulke roerende schouwspelen veroordeelt, dan hem die kalm blijft.

24. En buiten den roem, o mannen, het dunkt mij ook niet braaf om den rechter te smeeken, noch om door smeeken vrij te komen, doch door leeren en overtuigen. Want niet dáárom zit de rechter hier, om het recht als gunst te schenken, doch om er naar te oordeelen; en hij zwoer om niet vriendelijk te zijn voor wien hij mocht willen, doch om volgens de wetten te oordeelen. Niet dus mogen wij u aan meineed wennen, noch gij u zelf: want geen van beiden zouden wij godvruchtig zijn. Verlangt dus niet, o mannen Atheners, dat ik dingen tegenover u doen zal, die ik noch voor schoon, noch voor braaf, noch voor vroom houd, vooral niet waarlijk, bij Zeus, nu Meletus daar van goddeloosheid mij aanklaagt. Want klaarblijkelijk, zoo ik ondanks uw eed u overreedde en door smeeken dwong, dân zou ik u leeren de goden niet te erkennen, en door mijn verdediging zelf ten sterkste mij aanklagen, dat ik de goden niet erken. Doch het is er verre van daan. Want ik erken hen o, mannen Atheners, als geen mijner aanklagers doet, en ik laat het aan u en aan den god om over mij te beslissen, zooals het 't beste zal zijn voor mij en voor u.



Hierop gaan de rechters voor korten tijd heen om te beraadslagen. Zij keeren terug en spreken het schuldig over Socrates uit. Door Meletus en de andere aanklagers is de doodstraf geëischt; aan Socrates echter staat het vrij een andere straf voor te stellen.