Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/38

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


TWEEDE REDE.




25. Dat ik niet verstoord ben, o mannen Atheners, over deze gebeurtenis.nu ge mij veroordeeld hebt, daartoe werkt veel anders bij mij mêe, en vooral dat niet onverwacht deze gebeurtenis mij gebeurt, doch veeleer verbaas ik mij over het aantal stemmen vóór en tegen. Want ik althans meende niet dat het zoo weinig, doch dat het zeer veel zou schelen; nu echter, naar het blijkt, als slechts dertig der stemmen anders waren gevallen, was ik vrij gekomen. Meletus voorwaar, naar mij dunkt, ben ik ook thans ontkomen, en niet alleen ontkomen, doch aan ieder is dit duidelijk: zoo niet ook Anytus en Lycon als aanklagers waren opgetreden, hij zou zelfs duizend drachmen schuldig zijn, wijl hij het vijfde deel der stemmen niet kreeg.

26. Zoo eischt die man de doodstraf dan. Schoon! En welke straf nu zal ik van mijn kant u voorstellen, o mannen Atheners? Toch geen andere, dan ik verdien? En wat dan? Wat verdien ik te ondergaan of te betalen, daarom, dat ik geen rust hield in mijn leven, en toch verwaarloosde wat de menigte lief heeft, geld winnen en huisbestuur en veldheerposten en volksredenarij en de andere ambten en genootschappen en partijen, die in den staat bestaan, en mij zelf inderdaad te goed achtte om daarin mijn behoud te zoeken, — indien ik dáár dan geen plaats zocht, waar ik noch u noch mij zelf van eenig nut zou zijn, doch waar ik ieder persoonlijk met de grootste weldaad kon weldoen, gelijk ik beweer, daar mijn plaats nam en poogde ieder van u te overreden,