Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/44

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

sterven. Blijft dan nog zoolang hier, o mannen, want niets belet ons met elkander te praten, zoolang er nog vrijheid is. Want aan u, als mijn vrienden, wil ik verklaren wat het nu mij gebeurde wel beduidt. Want mij, o mannen rechters, — want ik spreek juist, zoo ik u rechters noem — is iets wonderbaarlijks overkomen. Want het gewone goddelijke teeken was in al den vroegeren tijd zeer veelvuldig en het verzette zich ook in zeer kleine zaken, zoo ik iets niet goed zou doen, doch nu is mij gebeurd, gelijk ge ook zelf ziet, datgene, wat menigeen voor het uiterste van alle rampen zou houden, en ook daarvoor geldt. Maar noch toen ik hedenochtend van huis ging, gewerd mij het teeken des gods, noch toen ik hier het gerechtshof betrad, noch ergens in mijn rede, als ik iets zeggen wilde, en toch bij andere gesprekken vaak weerhield het mij dan midden onder het spreken. Nu echter is het nergens bij de behandeling, noch als ik iets deed, noch als ik iets zeide, mij tegengetreden. Wat moet ik voor de oorzaak daarvan houden? Ik zal het u zeggen: waarschijnlijk is deze gebeurtenis goed voor mij, en het kan niet anders of wij verstaan het slecht, zoovelen wij den dood voor een kwaad houden. Een groot bewijs heb ik daarvoor: het kan niet of het gewone teeken zou tot mij gekomen zijn, indien ik niet iets goeds wilde doen.

32. Maar ook zóó wellicht kunnen wij het nog begrijpen: groot is de hoop, dat hij een goed is. Want een van beiden is de dood: want of hij is gelijk een niet—zijn, en geen gevoel van iets hebben als men dood is, of hij is volgens de verhalen een verandering en een verhuizing der ziel van hier naar een andere plaats. En is hij gansch geen gevoel, maar als de slaap, wanneer iemand slaapt en ook geen enklen droom ziet, dan ware de dood een wonderbare winst. Want ik meen, zoo iemand dien éénen nacht moest uitkiezen, waarin hij zóó geslapen had, dat hij zelfs geen droom zag, en de andere nachten en dagen van zijn leven tegenover dien éénen nacht