Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

4. Crito. Laat dat nu zoo zijn, maar zeg mij dit, o Socrates. Zijt ge wellicht niet bezorgd voor mij en uw andere vrienden, dat, als gij van hier gaat, de sycophanten [1] ons last geven, daar wij u stil weghielpen, en wij gedwongen zijn of gansch ons vermogen of veel geld te verliezen en nog wat daarbij te lijden? Want vreest ge zoo iets, laat dat gaan: want wij zijn wel verplicht bij uw redding dat gevaar te loopen, en als het moet, nog grooter gevaar. Doch hoor naar mij en doe niet anders.

Socrates. Zeer zeker ben ik daarvoor bezorgd, o Crito, en nog voor veel anders.

Crito. Maar vrees daarvoor niet; want het is ook niet eenmaal véél geld, waarvoor zij u willen redden en van hier weg brengen. En dan, ziet ge niet hoe goedkoop die verklikkers zijn, en hoe ook voor hen maar weinig geld noodig zou wezen? Mijn geld nu, naar ik meen, is voor u genoeg; bovendien, als ge uit zorg voor mij meent, dat ik mijn geld niet mag uitgeven: gastvrienden hier zijn bereid het hunne te besteden; één zelfs heeft juist dáárvoor genoeg geld meegebracht. Simmias van Thebae, en bereid ook zijn Cebes en zeer vele anderen. Zoodat, gelijk ik zeg, gij noch uit bezorgdheid daarvoor uw redding moet afwijzen, noch een bezwaar zien in wat ge voor het gerecht zeidet, dat ge buiten uw land gegaan, niets met u zelf zoudt kunnen doen. Want ook op veel andere plaatsen zullen de menschen u gaarne zien als ge komt, en zoo ge naar Thessalië wilt gaan, daar heb ik gastvrienden, die u zeer achten zullen en u veiligheid schenken, zoodat niemand in Thessalie u kwellen zal.

5. Bovendien, o Socrates, niet eenmaal braaf schijnt het mij, dat ge u overgeeft waar redding is, en ge doet uw best u zelf dat te berokkenen, wat slechts uw vijanden u konden doen en ook gedaan hebben, die u verderven willen. Daarbij,

  1. Aanklagers, verklikkers, chantage-jagers.