Naar inhoud springen

Pagina:Plato's Verdediging van Sokrates.pdf/65

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

uw eigen zoons ook, komt mij voor, verraadt ge, daar ge hen opvoeden en vormen kunt, doch hen alleen laat, en maar gedoogt, dat het hun gaat, zooals het valt; en waarschijnlijk zal het vallen, gelijk het in de verweesdheid met weezen pleegt te gaan. Want of moet men géén kinderen verwekken, of óók de taak afwerken en met opvoeden en met vormen; maar gij, naar mij schijnt, kiest het makkelijkste. Doch wat een goed en moedig man kiezen zou, dat moet hij kiezen, die beweert zijn gansche leven door de deugd te beoefenen. Zoo dan schaam ik mij voor u en uw vrienden te zaam, daar het schijnen zal, dat de gansche zaak door ons aller lauwheid zoo geloopen is, èn de opening van het proces, dat het voor het hof kwam, terwijl het er niet behoefde te komen, èn dan de strijd om die zaak zelf, hoe die verliep, èn ten slotte dat einde, als het ware een bespotting der opvoering, — doch door onze lafheid en onmanlijkheid alleen zal het schijnen ons ontglipt te zijn, daar wij u niet redd'en noch gij u zelf, terwijl het toch wel mogelijk was geweest en uitvoerbaar, zoo wij ook maar iets waard waren. Die dingen nu, o Socrates, pas op, dat zij niet bij uw onheil nog schande brengen aan u en aan ons. Maar overleg dan, of liever, het is niet langer het uur om te overleggen, doch om besloten te zijn. En er is maar één besluit, want in den komenden nacht moet dat alles geschied zijn; zoo wij nog talmen, is het gansch en al onuitvoerbaar. Maar, o Socrates, luister naar mij geheel en al en doe gansch niet anders.

6. Socrates. O dierbre Crito, uw ijver is veel waard, zoo hij met een goed overleg gaat; doch zoo niet, dan is hij hoe grooter hoe pijnlijker. Nagaan dus moeten wij of ons zoo te doen staat of niet; ik toch ben niet nu slechts doch altijd zóó, dat ik aan niets van mij gehoorzaam dan aan de redeneering, die mij bij overweging de beste schijnt. En de woorden, die ik voorheen zei, ik kan ze thans niet wegwerpen, nu dit lot mij geworden is, maar nog als vrijwel